Het is vrijdagmiddag als ik gebeld word door een anoniem nummer. Ik weet wat me ergens deze weken te wachten staat, dus ik neem zenuwachtig op. De stem aan de andere kant vertelt me bijna direct dat het zo ver is. ”Maandag kun je starten.” Mijn maag krimpt ineen. Na een kort gesprek hang ik op. Moet ik nu blij zijn? Opgelucht, omdat ik eindelijk van die wachtlijst af ben en mag starten met de behandeling waar ik al zolang op wacht? Ik denk dat ik dat zou moeten zijn, maar ik voel het niet. Ineens is er maar één gevoel. Angst.
Het weekend dat daarop volgt lijkt een eeuwigheid te duren. Mijn hoofd maakt overuren. Waarom heb ik ooit toegezegd? Wie laat zich vrijwillig opnemen in een kliniek voor lange tijd? Waarom doe ik dit eigenlijk? Zo slecht voel ik me helemaal niet. Is dit wel nodig? De twijfel slaat toe. De afgelopen weken heb ik me best goed gevoeld, toch? Ik stel me voor dat ik maandagochtend heel vroeg bel om te vertellen dat ik niet kom. Aan de andere kant zegt iets in me dat ik dit juist moet. ”Je voelt je redelijk ok omdat je weet dat je bijna de hulp krijgt waar je al zolang op zit te wachten. Daardoor is het allemaal te verdragen, niet omdat het écht goed met je gaat.” Met lood in mijn schoenen ga ik toch maar.
Maandagochtend pak ik vroeg in de ochtend mijn laatste spullen in. Ik heb een grote koffer, ook al ga ik vrijdagmiddag weer naar huis. Ik maak me op in de hoop te kunnen verhullen dat ik er doodmoe uitzie en om een goede indruk te maken, terwijl ik het normaal niet kan opbrengen om mezelf te verzorgen. Veel te vroeg kom ik aan bij de kliniek en nog heel even bedenk ik me dat ik ook gewoon weer naar huis kan gaan en nooit meer iets van me kan laten horen. Ik besluit me toch maar aan te melden.
Ik word opgehaald door een toekomstig groepsgenoot die me rondleidt door de afdeling. Ik ken de kliniek al van crisisopnames, dus ik ben niet geheel op onbekend terrein. De jongen is aardig en ik zie direct veel andere groepsgenoten. De gedachte dat ik hier maanden moet blijven, maakt me bang. Ze lijken het goed met elkaar te kunnen vinden en ik zie mezelf er absoluut niet tussen passen. Sociaal doen kost ontzettend veel energie terwijl ik het liefst alleen maar in bed lig. Ik ontvang ook het therapierooster dat bomvol zit. Hoe moet ik dit gaan doen?
De eerste dag loop ik met mijn ziel onder mijn armen rond. Ik volg de kudde en doe wat zij doen. Ik beantwoord vragen waarvan ik later leerde dat ze standaard waren, zoals ”welke therapie heb je al gehad’’ en ”wat heb je?’’ en probeer vriendelijk over te komen. Het put me uit en maakt dat ik het liefst direct weer naar huis wil.
Dat gevoel van naar huis willen is door de dagen en zelfs weken nog geregeld terug gekomen. Op momenten waarop ik me eenzaam voelde, op momenten dat ik het zwaar vond, op momenten dat therapie confronterend was of op momenten dat ik gewoon niet meer verder wilde en het niet meer zag zitten. Intussen ben ik ontzettend blij en dankbaar dat ik nooit naar huis ben gegaan. Dat gevoel liet namelijk vooral zien dat er iets in werking was gezet, iets groots wat heel veel met me deed en waardoor ik juist door moest zetten.
Het was soms vreselijk en om eerlijk te zijn moet ik er niet aan denken om het nog een keer te doen, maar aan de kant zou ik het wel opnieuw doen als ik weer voor dezelfde keuze stond. Door de tijd heen ervoer ik namelijk ook dat die groepsgenoten mij heel snel opvingen, ook al was ik net nieuw. Het waren net als ik kwetsbare mensen die zich net zo onzeker konden voelen. Van een afstandje leek het een grote vriendengroep, maar in de praktijk deed iedereen maar wat. Na verloop van tijd was ik degene die de standaardvragen stelde aan ”de nieuwe” en werd diegene direct opgenomen in de groep.
Er waren ook vaak zat ruzies en discussies over wie de planten water moest geven of over viezigheid in de douches. Dit vermeed ik het liefst in het dagelijks leven en juist daarom was die tijd en de kliniek zo waardevol. Het leerde me hoe het echte leven kan gaan. Met een uurtje therapie per week of zelfs een deeltijdbehandeling had ik het niet gered. Ik moest even helemaal weg uit mijn gewone leven om me helemaal te kunnen focussen op een behandeling en echt wezenlijk te kunnen veranderen.
De dag van de opname was ellendig. Dat gevoel gun ik niemand. Als jou dat binnenkort ook te wachten staat, dan weet ik dus maar al te goed hoe je je voelt. Zo onzeker, zo alleen, zo bang voor wat je allemaal te wachten staat. Laat dat je echter niet tegenhouden. Ga ervoor, ondanks die angst. Weet dat iedereen in die groep zich zo heeft gevoeld zoals jij je nu voelt. Dat gevoel wordt minder, vaak al binnen een paar dagen. Je raakt snel gewend, je vindt je weg wel en in zo’n grote groep zit bijna altijd wel iemand met wie je het kunt vinden.
Denk na over je motivatie, de reden waarvoor je dit doet. Houd vol, zelfs als alles in je schreeuwt dat je naar huis wil. Mij hielp het om me te bedenken wat ik dan thuis ging doen. Wat was er thuis beter dan in de kliniek, behalve dat ik dan in bed ging liggen? Daar ging ik me immers ook niet beter voelen en waren mijn problemen niet opgelost. Het was enkel een manier om niet met mijn problemen bezig te hoeven zijn en om mijn angsten niet onder ogen te hoeven komen. Ja het is eng, maar je kunt het aan.
Fotografie: Vic Xia
Geef een reactie