En hier ben ik.
Negen over half twaalf, zaterdag 23 april 2011.
Eén jaar geleden, twee jaar geleden, rond deze tijd, zat ik nog steeds in dit zelfde dal. Met dezelfde berg achter me, waarvan ik bergafwaarts ben gegaan, en de zelfde enorme berg voor me. Zo hoog, dat ik de top niet kan zien.
Het is mistig, geen pad om te volgen. In de verte hoor ik gelach en gepraat, bovenop de berg. Andere mensen, gewone mensen, niet zoals ik. Hun leven gaat verder, sneller. Zo snel. Ze lopen een kilometer voor mij, ik wil ze inhalen.
Maar ik sta stil.
Er waren ooit momenten dat ik kon bewegen, en begon te klimmen. Ik kwam iets dichter bij, maar de weg omhoog was niet zonder obstakels. Ik viel, en moest weer opnieuw beginnen.
Telkens als ik kon beginnen met klimmen kwam ik hoger. Je moet tenslotte vallen om te leren op te staan, maar telkens als ik hoger kwam, viel ik ook verder, sneller
en met een veel grotere klap.
De berg lijkt te groeien met de minuut, hij is zo hoog, en ik ben zo vaak gevallen dat ik bang ben geworden om hem te beklimmen. Ik zoek andere uitwegen, maar overal zie ik hetzelfde dorre gele gras, donkergrijze wolken, dikke vochtige mist. En koud,
zo koud.
Ik kan wel lopen, maar elk punt blijft hetzelfde, en ik loop alleen maar dezelfde rondjes. Ik ben moe, voel mijn kracht afnemen. Mijn lichaam kan niet meer, maar ik moet blijven lopen, op zoek naar die uitweg.
Vicieuze cirkels.
Ik weet dat ik over die berg moet. Achter die berg, die berg zonder einde, is het gras misschien wel groen, de lucht blauw, en zon in plaats van mist.
Ik weet niet hoe ik die berg dan moet beklimmen. Ik heb touwen nodig, houvast, gereedschap. Ik kan ze niet vinden, weet niet waar ik moet zoeken. De enige krachten die ik heb zijn mezelf en mijn schaduw.
Of wat daar nog van over is.
En al had ik dat wel, had ik wel gereedschap, dan wist ik nog niet waar ik moest beginnen. Welke weg omhoog de minste obstakels heeft, en hoe ik die obstakels onderweg kan overwinnen.
En dan realiseer ik me dat het geen nut heeft om te beginnen met klimmen. Er is geen hoop,
ik maak geen kans.
Ik denk dat ik maar hier blijf. Hier kan ik niet verder vallen, hier is het veilig. In dit dal, met het dorre gras, de dikke mist en de bewolkte lucht. Alleen ik en mijn schaduw. Samen rondjes lopen, vicieuze cirkels.
Veilig.
Kansloos.
Hopeloos.
Geef een reactie