‘Je wilt gewoon graag zijn wie je nu bent, dat is toch mooi?’ Ik had besloten anders te willen zijn. Niet meer dat meisje met woede uitbarstingen, kortsluiting in mijn hoofd. Niet meer dat meisje waarvoor anderen snel wegfietsten omdat ik niet op kon schieten met het verzamelen van mijn spullen. Een meisje wat enorm in haar fantasiewereld kon leven. Daarbij voorbij ging aan wat de echte wereld was. De echte wereld; hard en gemeen. En vooral te snel. Alles ging en gaat altijd veel te vlug. De mensen, het verkeer en wat mensen zeggen en doen en denken.
Het ene moment ben je voor iemand zijn of haar held van de dag omdat je de schouder was om op te kunnen mogen huilen. Het andere moment besta je niet eens voor de persoon in kwestie. Mensen kunnen pijn doen. Heel veel pijn. Dat je zelf gaat geloven dat jezelf pijn geven geaccepteerd gedrag is. Want als anderen het bij jou mogen doen, waarom zou je het jezelf niet aanrichten?
Hoe meer ik mijzelf dingen ging ontzien, hoe meer positieve reacties de buitenwereld mij leek te geven. Ik werd slanker en dat viel op. Meiden vonden het mooi. Voor jongens werd ik opeens een graag geziene gast op feestjes. Ik was niet meer ‘het zusje’ van. Ik had zelf ook een naam die, heel grappig, opeens wel onthouden werd door anderen. Ik gooide letterlijk mijn ‘oude’ ik in de toiletpot. En het luchtte op toen.
De tranen die in mijn ogen stonden, de vuile vinger, de knieën kapot door de harde grond. Dit voelde goed. Dit voelde als een bevrijding, een bevrijding van dat niet gewenste meisje van 14. Ik had een manier gevonden voor mezelf om pijn en leed te verdoven en wat tegelijkertijd een heel sterk gevoel leverde; dat ik goed genoeg werd. Maar hoe meer er van mij afging, hoe meer ook het gevoel van eigenwaarde. Ik zag nog altijd dat ongewenste meisje; mislukt in ieder opzicht.
Hoeveel ik er ook voor liet staan, hoe vaak ik er ook een grote blok voor omliep, hoe veel meer ik ook boven in de badkamer te vinden was; het meisje bleef mij aanstaren in de spiegel. Ik werd achtervolgt door haat, haat aan haar. Haat aan mezelf. Iedere ruit, iedere reflectie, spiegel, schaduw. Behandeling na behandeling, die ik voorbeeldig door wandelde, ik schoot niets op. Ik werd alleen maar minder en minder. Mijn wens van ‘willen veranderen’ veranderde ook gelijk in ‘niet meer willen opvallen. Niet meer willen worden gezien’.
Maar dat meisje in de spiegel voelde zich vaak zat zo intens alleen. Naast de wil van de eetstoornis wat in mijn hoofd woede als een storm, bleef er maar vrij weinig over van wat ze altijd wel had gehad. Gevoel. Ik kon niet meer genieten van een zonsondergang ergens in Frankrijk aan een prachtig meer samen met familie. Ik voelde geen liefde. Ik voelde geen trots. Geen plezier. Ik voelde zelfs geen haat. Geen woede. Geen afgunst.
Het was een automatisme om door te lopen op de door mezelf aangemeten ‘vernieuwde’ schoenen. Een pad waar geen einde aan leek te komen. Ondanks noodkreten van ouders en omstanders. Ondanks herhaaldelijke signalen van mijn fragiele lijf dat het écht niet gezond meer was.
Was ik bang voor de dood? Was ik niet bang dat de beloning van deze hele vermoeide worsteling met én tegen mezelf (en tegen mijn familie, vrienden, hulpverleners) de dood zou gaan betekenen? Ja. Ik was gruwelijk bang. Ik zat continue in angst. Mijn hart sloeg over, mijn benen waren met pijn en moeite nog enigszins vooruit te bewegen. Ik lag s`nachts huilend in bed omdat mijn botten het enigste overgeblevenen was dat mij dragen kon. En een zacht matras voelde toen als beton.
Ik heb een hele pubertijd gemist. Een heel deel van mijn leven geleefd zonder enige emotie, zonder gevoelens en zonder rust. En op een te hete zomerdag, toen ik voor de zoveelste keer het huis uit sloop om een flink stuk te gaan wandelen in jas en wijde trui bleef ik op een zandpad zomaar ineens stil staan.
Daar op dat pad voelde ik het. Ik voelde haat, afgunst. Ik voelde hoe moe en kapot ik was. Ik voelde de tranen in mijn ogen branden, de benen trillen van vermoeidheid. De druppels zweet vanaf mijn gezicht het botte lijf afglijden tot aan de grond. En ik voelde me leeg.
Ik wilde veranderen. Maar in plaats daarvan werd ik een leeg omhulsel. En in plaats van dat dat rust gaf, leverde dat mij ontzettend veel verdriet op. Ik WAS te veel om als NIETS te moeten eindigen. En op die veel te warme zomerdag besloot ik opnieuw, zo`n 9 jaar later, dat ik wilde veranderen. Ik wilde terug een ‘ik’ zijn. Een mens met gevoel. Een volwassen vrouw. Iemand waarmee je lachen kan. Iemand waarbij je mag uithuilen. Iemand die instaat is een lege kamer op te vullen met gevoel. Want ik BEN iemand vol met gevoel.
Ik besloot dat weer te willen toelaten, al het gevoel wat ik mijzelf ontnomen had. De liefde, het genot, maar ook het verdriet, de woede, de afgunst. Ik wilde het weer kunnen voelen. Maar in plaats van het afwerpen willen leren omarmen als dat wat mij ‘ik’ maakt. Een vrouw die véél mag aanvoelen. Wat veel mag zijn. En ja, dat is ook héél mooi…
Geef een reactie