Ik kan het wel, ik kan een normaal leven leiden, een leven dat niet beheerst wordt door eten. Ik kan het, omdat ik het wil. Ik wil weer taart eten op verjaardagen, pepernoten met sinterklaas, popcorn bij de film of gewoon omdat je geen excuus hoeft te hebben om te mogen eten. Ik wil een normaal leven en daarom ga ik dit gevecht aan…
Maar altijd, overal kom ik dat meisje weer tegen, met elke blik in de spiegel kijk ik haar recht aan. Het meisje dat ik niet wil zijn, maar wel ben. Te dik, te onzeker, te bang, simpelweg niet goed genoeg. Ogen die uit de spiegel staren, smekend om weer toe te geven, toegeven aan een leven beheerst door eten, sport en de weegschaal, alles om dat spiegelbeeld te kunnen accepteren. Alles om niet weg te hoeven kijken van dat meisje in de spiegel.
Ergens daaronder, weggestopt zit ook nog wel die andere kant. Soms zie ik haar even. Die vrolijke onbezorgde glimlach tijdens een gezellige avond met vrienden. Die fanatieke blik zodra ze gaat sporten, of de verhalenverteller die soms even boven komt drijven. Dan kijk ik haar aan met een glimlach, een mengeling van hoop en trots. Ze is er wel maar soms zit ze verscholen. Verscholen onder de spoken van het verleden, de angst voor de toekomst, verstopt onder schaamte, angst en verdriet. Tranen die bevroren muur zijn gaan vormen, met tralies van littekens ertussen. Een muur die soms ondoordringbaar lijkt.
Maar na jaren vechten brokkelt die muur af. Die muur die toen nog ondoordringbaar leek vertoont scheuren. De muren staan op instorten en de weg naar buiten ligt open. Die glimlach die toen nog diep weggestopt zat is steeds vaker zichtbaar. De vrolijkheid en de fanatieke blik zijn terug. Dat onzekere meisje in de spiegel is veranderd in een jonge vrouw die weet dat ze veel meer is dan die eetstoornis. Ze heeft een mooie toekomst voor zich, een toekomst zonder eetstoornis want die heeft ze niet nodig.
Daar sta ik, ergens halverwege op de berg van herstel. Omringt door alle bergen die nog beklommen moeten worden. Bergen zo hoog, dat het soms onmogelijk lijkt. De paniek maakt zich dan van mij meester, de angst verlamd me. Angst om de berg op te klimmen, om het niet te kunnen. Toch als ik vooruit kijk zie ik de weg omhoog, maar de weg is zwaar. Dan kijkt ik naar beneden, naar het dal. De aarzeling is er, de twijfel om terug te gaan naar dit eenzame maar veilige dal. Terug te gaan naar de eetstoornis. Weer worden beheerst door de monsters in mijn hoofd. De monsters die mij overnemen, die mij doen geloven iemand te zijn die ik niet ben.
Ik zucht, sluit mijn ogen, maar richt dan mijn hoofd op. Dat dal is niet wat ik wil, de berg beklimmen, weg van die eetstoornis. Daarboven, op de top, daar ligt mijn doel. En ik kom er wel, ik ben er al bijna, bijna op de top. Elke keer dat ik weer een hap neem, waarmee ik kies voor leven in plaats van ziekte. Elke keer als ik toch die spiegel in durft te kijken en een kleine glimlach doorbreekt. Dan ben ik weer een stapje hoger op de berg ‘Herstel’ Ik ben er nog niet, er ligt nog een weg voor me, maar de top is in zicht.
Als de moed me in de schoenen zakt, als het even niet meer lukt, dan werp ik een blik achteruit. Daar zie ik de weg die ik al beklommen heb, de weg die eerst ook onbedwingbaar leek. Toch ben ik ook daar overheen gelopen. Struikelend soms, met de moed der wanhoop, maar ik ben er wel doorgekomen. Ik kijk opzij, naar de mensen om me heen. Degene die mij een duwtje in de rug geeft om toch die stap te zetten. Degene die een troostende arm op mijn schouder legt. Degene die mij een hand toereikt, om weer verder te kunnen komen…
Met nieuwe kracht kijk ik weer vooruit. Ik ben zoveel sterker dan de eetstoornis mij deed geloven. Dat maakt het gevecht nog niet makkelijk. De weg omhoog is nog net zo zwaar. Dat is niet erg, want ik weet waar ik heen wil. Ik weet dat ik meer ben dan de eetstoornis en dat ik er wel kom. Ik ben al zover gekomen en sta bijna op de top. Kijkend in de spiegel maakt het gevoel van angst en verdriet plaats voor trots.
Trots op wie ik ben, trots op waar ik sta.
Geef een reactie