Ik wil een brief aan je schrijven, omdat ik heel wat tegen je te zeggen heb, maar eerlijk gezegd weet ik echt niet hoe ik moet beginnen. Ik vind je vies, ik haat je, een walging gaat door me heen als ik jou zie en als ik jou voel. Met jou voel ik me dik en lelijk en het liefst loop ik razendsnel bij je weg. Ik zou willen dat je kon verdwijnen; weg in het niets – opgelost. Dat gaat natuurlijk niet. Jij en ik, we horen bij elkaar. Al ruim 25 jaar. Van alles heb ik geprobeerd om je zo klein en dun mogelijk te maken. Jarenlang heb ik je uitgehongerd, pijn gedaan, tegen je gescholden, je veracht. Ik vond je lang niet goed genoeg en wilde, en wil je eigenlijk nog steeds, veranderen – koste wat het kost. In mijn ogen ben je afschuwelijk, als onkruid tussen de lelies.
Het liefst zou ik een ander lichaam willen. Ik zou anders willen zijn, innerlijk, maar ook uiterlijk. Je bent niet zoals ik zou willen dat je bent. Mijn haren zijn dun, mijn wangen te rond. Ik kijk scheel en mijn oren missen het bekende oorlelletje. Mijn tanden zijn lelijk, mijn lippen te vol. Mijn borsten zijn als erwten op een plankje. Mijn buik blubbert en ik heb een holle rug. Mijn bovenbenen zijn vet, mijn kuiten flabberen aan mijn benen. En dan nog de littekens op mijn armen en benen, striae op mijn bovenbenen, afgekloven vingers en gescheurde teennagels. Dat ben ik, BAH!
Ik kan me de tijd niet herinneren dat ik tevreden met je was en me gelukkig voelde met jou. Ben ik ooit blij geweest met jou, lijf? Als tienjarig meisje kon ik al niet met je overweg. Ik vergeleek me als kind al met anderen die in mijn ogen mooier en slanker waren dan ik. In mijn tienerjaren werd dat niet anders; ik werd steeds onzekerder en raakte hoe langer hoe meer overtuigd van mijn eigen gelijk. Wat heb ik je vaak verwenst en hoe vaak ben ik niet tegen je tekeer gegaan? Waarom ben je niet anders, slank en strak? Waarom ben je niet mooi in verhouding? Waarom lijk je in niets op mijn knappe nichtje, met haar perfecte lijf?
Door de jaren heen werd mijn haat tegen jou steeds groter en sterker. Ik moest er wat mee. Ik kon niet langer met jou overweg. Jij móest en zou veranderen. Dunner en dunner en dunner. Ik wilde geen vet meer zien, botten moest ik voelen. De spiegel werd mijn vijand, de weegschaal mijn vriend. Eten hoorde niet in mijn leven, het nam echter een steeds grotere plaats in in mijn gedachten. Maar nee, het mocht niet; honger moest ik hebben. Tot ik op het laatst altijd honger had en honger niet meer herkende. Ow, wat heb ik je aangedaan! Wat heb je je er hard tegen verzet, jarenlang. We hebben gevochten met elkaar, keihard. Ik hield vol, maar jij ook. Tot je niet meer kon. Totdat mijn doel bijna verwezenlijkt was. God had een ander plan en Hij hield ons allebei in de gaten. Nu, achteraf gezien, geloof ik zeker dat hij ons nooit uit het oog verloren heeft. Hij was het Die meestreed; Hij was het Die het overnam toen jij het opgaf. Ik kan nu zeggen: Hij heeft jou en ook mij, Hij heeft ons gered.
Ik wilde je niet zien, vermeed je tot het uiterste. Uit ervaring weet ik hoe erg het is wanneer iemand dit met je doet en hoeveel pijn het doet om genegeerd te worden. Wat heb ik vaak huilend in uiterste radeloosheid op de rand van mijn bed gezeten, omdat ik het niet meer wist. Ik wist dat het niet meer verder kon zo. Ik wilde je zo graag liefhebben, maar de haat zat té diep en was sterker dan ik. Jij bleef vechten, je hebt gevochten voor mijn leven, terwijl ik het hoe langer hoe meer ruïneerde. Jij was zo sterk, en ik werd steeds strenger voor je. Ik had het bijna gewonnen van je, toen jij hulp kreeg en jullie samen tegen mij ingingen. Ik gaf zomaar niet op! Nee, wég moest ik. Ik wilde er niet meer zijn. En weer was ik aan de winnende hand. Opnieuw werden er hulptroepen ingeroepen. Doodongelukkig voelde ik me met jou.
Mijn wil om ons te laten verdwijnen werd sterker, maar jullie kwamen met steeds meer. En langzamerhand ging ik inzien dat het anders moest. Dat ik er zo ook niet gelukkiger op zou worden. Langzaam, heel langzaam werd het mij duidelijk dat ik beter met jou samen kon werken om uiteindelijk vrede te vinden. Regelmatig viel ik terug in mijn oude, negatieve patroon. Jij knokte echter door, tot op de dag van vandaag.
Nog steeds vind ik het moeilijk om je te zien, je te voelen, laat staan je te accepteren. Toch ben ik je dankbaar dat je zoveel voor me hebt gedaan. Toen zag ik jou als mijn vijand, maar jij bent er altijd voor mij geweest. Je hebt volgehouden terwijl ik het je onnoemelijk zwaar maakte, je uitputte en je afmat. Ik vraag me af waarom je dit alles voor mij hebt gedaan. Nog steeds kan ik niet van je houden en ga ik je liever uit de weg dan dat ik met je geconfronteerd word. Ik weet niet of ik je ooit kan aanvaarden zoals je bent, ik hoop wel dat we eens samen de vrede en het geluk zullen vinden en daarom wil ik er nu ook voor jou zijn en goed voor je zorgen, hoe moeilijk het soms ook is. Ik heb geleerd dat mijn beeld van jou niet klopt, dat ik jou niet zie zoals je bent. Ik weet dat mijn focus teveel ligt op de dingen waar ik niet blij mee ben, terwijl er ook zoveel moois is. Wie weet, ga ik dat nog eens inzien.
Wil je vergeven wat ik je heb aangedaan? Wil je voor mij strijden, ook als ik het niet meer weet en de hoop opgeef? Wil je bij mij blijven, samen de toekomst tegemoet? Jij en ik, we horen bij elkaar.
Geef een reactie